Dit is fragment nummer 47 van het boek "Wembley" van Richard Osinga.
Samuel nam me mee naar een café waar alleen maar Afrikanen waren. We gingen mee naar achter en hij kocht met mijn geld een geplastificeerde kaart met daarop een foto van een andere Afrikaan met brede wenkbrauwen.
'Als iemand met een uniform iets aan je vraagt, laat deze kaart dan zien.'
Ik keek naar de man op de foto. We leken niet op elkaar. Hij had een doffe blik in de ogen.
'Wie is hij?'
'Maak je geen zorgen. Ik heb het nagevraagd. Deze jongen is dood. Vorige week overleden.'
Ik vroeg waaraan hij overleden was, maar Samuel haalde zijn schouders op. 'Dondert niet. Het is een goede kaart. Geen probleem. Je kunt me vertrouwen.'
Ik stak de kaart bij me. Samuel wilde nog bier drinken en ik betaalde een fles bier voor hem. Ik hoefde zelf niets.
'Nou moeten we nog een treinkaartje voor je regelen,' zei Samuel toen hij zijn bier op had. Hij nam me mee naar een andere kroeg waar witte mannen met haar op hun oren om tafels zaten. 'Albanezen,' zei Samuel. 'De Afrikanen van Europa. In hun land groeien alleen stenen.'
Samuel liep naar de bar en sprak met de barman. Die riep een jongen, die ons meenam naar zithoek achter een gordijn. Daar zat een man in een blauw uniform. Hij vroeg iets en Samuel zei: 'Amsterdam.'